-
1 pronken met
v. play off -
2 pronken met iets
pronken met ietsétaler qc. -
3 ze liep te pronken met haar hoge hakken
ze liep te pronken met haar hoge hakkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ze liep te pronken met haar hoge hakken
-
4 zij loopt graag te pronken met haar zoon
zij loopt graag te pronken met haar zoonVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zij loopt graag te pronken met haar zoon
-
5 pronken
1 [pralen] flaunt (oneself/something); 〈 lopen te pronken〉 prance, strut♦voorbeelden:zij loopt graag te pronken met haar zoon • she likes to show off her sonmet mooie kleren pronken • show off one's fine clothes -
6 pronken
-
7 met andermans veren pronken
met andermans veren pronken -
8 met andermans veren pronken
met andermans veren pronkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met andermans veren pronken
-
9 met mooie kleren pronken
met mooie kleren pronkenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met mooie kleren pronken
-
10 pronken
важничать чваниться* * *(t)хвастаться, важничать* * *гл.общ. важничать, сверкать, блестеть, выставлять (себя) напоказ, хвастаться, кичиться (met-чем-либо) -
11 parade
n. parade, (uiterlijk) vertoon, show--------v. houden van een parade; houden van een demonstratie; demonstrerenparade1[ pəreed] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 parade ⇒ (uiterlijk) vertoon, show♦voorbeelden:1 make a parade of • paraderen/pronken met————————parade21 paraderen ⇒ een optocht houden, defileren2 paraderen ⇒ pronken, pralen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 (opzichtig) heen en weer lopen in/op ⇒ rondparaderen in/op -
12 exhiber
exhiber [egziebee]v1) (ver)tonen, laten zien -
13 flaunt
v. pronken met[ flo:nt]1 pronken met ⇒ pralen met, ten toon spreiden2 doen opvallen ⇒ (zich) ostentatief uitdossen/gedragen3 → flout flout/♦voorbeelden: -
14 show off
verfraaien; doen uitkomen, beter doen uitkomen; opscheppen; opscheppershow offII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:she likes to show off her son • ze loopt graag te pronken met haar zoon -
15 sport
n. sport; grap; spot; fidele vent; fidele meid; ; spel; vermaak; sportief iemand--------v. sporten, zich ontspannen, zich verlustigen, spelensport1[ spo:t]1 sportieve meid/kerel2 〈 informeel〉meid/kerel ⇒ vriend(in), kameraad♦voorbeelden:2 hello, old sport • zo, beste kerel!1 sport2 jacht♦voorbeelden:1 pret ⇒ spel, plezier2 speelbal ⇒ slachtoffer, mikpunt♦voorbeelden:make sport of • voor de mal houdenIV 〈 meervoud〉1 sportdag ⇒ sportevenement/manifestatie2 atletiek3 sport————————sport2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 pronken met ⇒ vertonen, te koop lopen met♦voorbeelden: -
16 étaler
étaler [eetaalee]2 (uit)spreiden ⇒ uitleggen, verdelen♦voorbeelden:étaler ses cartes • de kaarten open leggenétaler de la peinture • verf uitstrijken♦voorbeelden:1. v1) uitstallen, etaleren2) uitspreiden, verdelen5) uitsmeren2. s'étalerv -
17 flash
adj. opvallend, pronkend--------n. (licht)flits, vlam, (op)flikkering, (bliksem)schichten; flitsapparaat; opwelling, vlaag--------v. opvlammen, (plotseling) ontvlammen, opvliegen; flikkeren, flitsenflash1[ flæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (licht)flits ⇒ vlam, (op)flikkering♦voorbeelden:flash in the pan • toevalstreffer, eendagsvliegquick as a flash • razend snelin a flash • in een flitslike a flash • (zo snel) als de bliksema flash of inspiration • een flits van inspiratiea flash of wit • een geestige inval————————flash21 plotseling (opkomend) ⇒ vlug opkomend/stijgend♦voorbeelden:1 flash flood/fire • plotselinge overstroming/brand————————flash33 flikkeren ⇒ flitsen, schitteren4 snel voorbijflitsen ⇒ (voorbij)schieten, (voorbij)vliegen♦voorbeelden:flash out/up (at someone) • opvliegen (tegen iemand)4 flash past/by • voorbijvliegen, voorbijflitsenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 flash the headlights (of a car) • met de koplampen flitsen/seinenflash a torch in someone's face • met een zaklantaarn in iemands gezicht schijnenflash a look at someone • een blik op iemand werpenflash a smile at someone • even naar iemand lachenflash a bank note at someone • iemand een bankbiljet onder de neus houden -
18 parer
parer [paaree]1 voorzien (in) ⇒ maatregelen nemen (tegen), verhelpen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afwenden ⇒ pareren, afweren♦voorbeelden:→ plumev( se parer) zich mooi aankleden -
19 paraderen
1 [parade houden] parade♦voorbeelden: -
20 кичиться
vgener. geuren (met-÷åì-ô-), pochen (op-÷åì-ô.), prat gaan op (iets) (чем-л.), prat zijn op (iets) (чем-л.), pronken (met-чем-либо)
См. также в других словарях:
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ei — 1. A Ei es schnell gelêt, aber nit schnell ausgebrüt. (Nassau.) 2. Aier sind airen gleich. – Gruter, III, 3. 3. Alte Eier, alte Freier, alter Gaul sind gewöhnlich faul. – Simrock, 1886; Körte, 1269. Eine Anzahl (16) Sprichwörter und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Barbara Ogier — Pour les articles homonymes, voir Ogier. Barbara Ogier … Wikipédia en Français